Home Wetenschap Onderzoeksgebieden Infectieziektes Westnijlvirus

Westnijlvirus

Hoe beschermen we onszelf tegen een virus dat zich in vogelvlucht verspreidt? Het westnijlvirus is een relatief onbekend virus maar we moeten het niet onderschatten. Mede omdat onze eigen Europese steekmug het virus overdraagt.  

Verspreiding van het westnijlvirus
Het westnijlvirus werd voor het eerst ontdekt in 1937, in het West Nijl-district in Oeganda. Sinds de jaren negentig is dit virus neergestreken in Europa en Amerika.
Vogels zijn de voornaamste gastheren voor het westnijlvirus, vooral merels en kauwen. Hun bloed kan enorme hoeveelheden virus bevatten. Muggen die zich voeden op geïnfecteerde vogels, kunnen het virus niet alleen doorgeven aan andere vogels, maar ook aan mensen en paarden.

westnijl

Westnijlkoorts
De meeste mensen merken niets van een westnijlvirusinfectie. Een op de vijf vertoont griepachtige verschijnselen, ook wel bekend als de ‘westnijlkoorts’. Bij minder dan een procent van de patiënten leidt het westnijlvirus tot ernstige complicaties, zoals ontstekingen in de hersenen. Voor mensen met minder weerstand kan het virus zelfs dodelijk zijn.

Vaccins
Een vaccin is de meest efficiënte manier om een infectieziekte te voorkomen. Een vaccin traint het afweersysteem om het virus te herkennen en aan te vallen. Voor paarden bestaan verschillende westnijlvirusvaccins, maar deze zijn niet goedgekeurd voor mensen. Aan vaccins voor mensen wordt gewerkt.

Onderzoek BPRC
BPRC helpt hieraan mee. Bijvoorbeeld door experimentele vaccins te testen. Eerst met proefdiervrije laboratoriumtests. En, alleen wanneer het vaccin aan alle bekende voorwaarden voldoet, in een zogenaamd infectiemodel. Meer informatie over vaccins staat onder het kopje "Afweersysteem en vaccins" meer naar boven op deze pagina.

BPRC heeft hiervoor twee modellen opgezet. Zowel resusapen als penseelapen zijn bevattelijk voor het westnijlvirus en hebben een afweersysteem dat veel lijkt op dat van mensen. En de westnijlvirusinfectie in deze apen lijkt sterk op de infectie in mensen. Om die redenen zetten we deze dieren in om experimentele vaccins te testen. We vaccineren de dieren, nemen een beetje bloed af en onderzoeken dat in het laboratorium. Als we westnijlvirusspecifieke antilichamen aan kunnen tonen is dit een eerste aanwijzing dat het vaccin zou kunnen werken. Om te onderzoeken of het vaccin ècht beschermt tegen infectie om stellen we de dieren bloot aan het virus. De infectie gebeurt dan onder gecontroleerde en reproduceerbare omstandigheden met een bekende hoeveelheid virus op een bepaald tijdstip. Resusapen vertonen geen uiterlijke ziekteverschijnselen na westnijlvirusinfectie. Daarom nemen we regelmatig een buisje bloed af, dat we vervolgens onderzoeken op de concentratie westnijlvirus en immunologische markers.

Iedere studie valt of staat met de juiste controles. Een virus bestaat uit erfelijk materiaal, omgeven door een wand. Het kan niet zelfstandig bestaan, maar heeft levende cellen nodig om zich te vermenigvuldigen. Een virus is geen levend wezen, maar kan wel doodgaan. Om onjuiste conclusies te voorkomen - omdat we de dieren blootstellen aan een (bijna) dood virus – zetten we ‘controledieren’ in. Zij krijgen geen vaccin, maar wel het virus.

Een goed werkend experimenteel vaccin stimuleert het afweersysteem waardoor de virus infectie geremd wordt. Daarom vergelijken we het verloop van de infectie tussen gevaccineerde en niet gevaccineerde controledieren. Dit doen we onder andere door de hoeveelheid virus in het bloed en de organen te meten. Wanneer we meetbaar minder virus terugvinden in de gevaccineerde apen dan in de controledieren dan is dit een belangrijke aanwijzing dat het vaccin zijn werk doet en of het nuttig is om het vaccin verder te ontwikkelen voor gebruik in mensen, of juist niet.

Zoektocht naar alternatieven voor dierproeven
Iedereen die in Europa met proefdieren werkt moet aangeven waarom het onderzoek niet op een andere manier uitgevoerd kan worden. Kan het niet proefdiervrij? Met minder dieren? En welke technieken zijn beschikbaar om het ongerief van de dieren zo klein mogelijk te houden?

Vervanging
Om een experimenteel vaccin te testen, is een goed werkend afweersysteem nodig. Een vaccin moet een immunologisch geheugen activeren. Voor het westnijlvirus is nog niet bekend hoe immunologisch geheugen wordt gevormd en welke mechanismen van het afweersysteem hiervoor precies verantwoordelijk zijn. Daarom is er nog geen vervangende techniek om de complexe interactie tussen een westnijlvirusvaccin en het afweersysteem te onderzoeken.

Vermindering
We streven ernaar zo weinig mogelijk dieren in te zetten, maar nieuwe vaccins en medicijnen zijn hard nodig. Steeds meer vooronderzoek vindt plaats met proefdiervrije methoden. Maar uiteindelijk moet het vaccin of medicijn altijd nog getest worden in een proefdier met een goed werkend afweersysteem, dat wel bevattelijk is voor het virus.

Verfijning
Het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid definieert verfijning van dierproeven als volgt; verfijning van dierproeven is erop gericht het ongerief voor proefdieren te verminderen en/of hun welzijn zo optimaal mogelijk te maken.

Goede leefomstandigheden is een belangrijk onderdeel van ons proefdierbeleid. Bij BPRC zitten dieren nooit alleen, maar ze zijn sociaal gehuisvest en er is een intensief programma voor kooiverrijking. Ook trainen we de dieren, zodat experimenten zo min mogelijk stress voor hen opleveren.